Allergietests

Veel mensen die last hebben van een allergie zijn doorverwezen naar het ziekenhuis om een allergietest te laten doen.

Welke soorten allergietests zijn er en welke soort allergie wordt ermee opgespoord?

Er zijn twee belangrijke typen allergieën:

Type 1: het directe type allergie: binnen enkele ogenblikken tot uren nadat de persoon contact heeft gehad met de stof treed er een reactie op. Het lichaam maakt dan een antistof aan: IgE. Het gevolg van het aanmaken van deze antistof kan bv zijn: galbulten en oedeem.

Type 4: het vertraagde type allergie: hierbij kan een reactie op zich laten wachten tot wel 2-3 dagen na de blootstelling aan het allergeen.  Je kan dan denken aan het ontstaan van eczeem na het dragen van nikkel

Een arts in het ziekenhuis heeft beschikking over verschillende soorten tests om een allergie te kunnen bevestigen.

Plakproeven: deze kunnen informatie opleveren in het geval een contactallergie wordt vermoed. De patiënt krijgt een aantal plakkers met de verschillende allergene stoffen op zijn rug geplakt en deze moeten er 48 uur op blijven. Daarna wordt gekeken wat de reactie van de huid is en wat de huid doet in de 24 uur erna.

Priktesten: deze test wordt vaker ingezet bij het vaststellen van de type 1 allergieën, dus bv bij voedselallergieën (ei, noten) of inhalatieallergieën (pollen, dieren). Er wordt een druppeltje met het extract van het verdachte allergeen op de huid gebracht en vervolgens wordt er een klein sneetje in de huid geprikt. Na een 15-45 minuten ontstaat er een reactie (roodheid, zwelling) als er sprake is van een allergie. Hierbij geldt dat hoe erger de reactie, hoe ernstiger de allergie.

Bloedtesten: deze wordt ingezet bij type 1 allergieën om het voorkomen van bepaalde IgE antistoffen in het bloed vast te stellen en worden ook wel RAST genoemd. Deze testen zijn over het algemeen minder betrouwbaar dan de bloedpriktesten.  (bron: huidinfo)

 

In Pediatrics (januari 2012) is een artikel gepubliceerd waarin Sicherer en Wood (artsen in New York) ervoor pleiten dat een allergietest nooit het enige middel moet zijn om een allergie vast te stellen. Een allergietest dient ingezet te worden als ondersteuning van het verhaal van de patiënt, omdat de testen soms iets anders uitwijzen dan wat de patiënt ervaart. Zo geldt bijvoorbeeld voor een pinda allergie dat 8% positief zou testen op een allergietest, maar dat slechts 1% van de mensen hier daadwerkelijk last van heeft.  Andersom geldt ook dat een negatieve IgE test kan voorkomen bij patiënten die wel duidelijk allergisch reageren op een allergeen.  Kortom, een allergietest zegt niet alles en uiteindelijk is een provocatie en de observatie van een allergische reactie hetgeen wat de meest zekere diagnose geeft. (bron: pediatrics)